Aan de hand van zo’n testrapport worden dieren met hogere micronuitslagen aan de kant gezet. Maar het is heel goed mogelijk dat ze wel in staat is om superfijne vachten te produceren, en is deze grovere vacht het resultaat van verkeerde, te rijke voeding.
In 2010 heeft Australian Alpaca Fibre Testing conducted zo’n 40.000 alpaca vezelmonsters getest. Het gemiddelde van al deze testen kwam uit op 25.1 micron. Grootste deel van deze testen betrof eerste of tweede vachten.
De gemiddelde variatie in vezeldiameter van een vezel betrof 4.8 micron. Dit geeft dus aan hoeveel een vezeldaimeter fluctueert tijdens zijn groei in een jaar. Voerveranderingen liggen voornamelijk ten grondslag aan deze fluctuaties. Door hoogwaardig voeding aan te bieden geeft de vezel de kans om dikker te wordenen minder bruikbaar.
Veel van de alpacas die getest werden, hadden een verschil van wel 10 micron een jaar later. In een jaar tijd was er een alpaca die 19,2micron steeg, met als beginpunt van de van een 18,1micron en eindigde op 37,3micron toen deze geschoren werd.
Een toevallig selectie van 100 testresultaten in 2006 liest zien dat 20% van de vachten die onder de 20micron uitkwamen op punt A,, eindigde op een gemiddelde micronwaarde van meer dan 26 micron.
In Australië krijgt een alpacahouder $27 per kilo als de vacht onder de 20 micron uitkomt. Dezelfde vachten met hogere uitslagen komen maar uit op $4 per kilo.
Als ze voldoen aan de Ultrafine bale criteria, dan hadden ze zelfs $60 per kilo. Dus door de giga stijging van micron verliezen deze mensen uiteindelijk zo’n $54 of bijna 90%.
Natuurlijk hebben drachtige- en/of jonge dieren goede voeding nodig ongeacht de invloed op de vezeldiameter, maar het is goed te realiseren wat de impact van “te” goede voeding kan doen. Het is niet de bedoeling om de dieren nu uit te laten hongeren. Het is een uitdaging op het juiste evenwicht te vinden.